met President Yoweri Museveni en Attaché d’Affaires Joris van Bommel
Op 28 april was het vier jaar en zes maanden geleden dat Sophia verdween en er een bom ontplofte in ons leven. Wij zitten nog altijd temidden van de brokstukken.
Nee, het wordt niet beter, en nee, er valt niets te verwerken of te aanvaarden.
Ja, wij houden hoop en doen wat we kunnen om de waarheid te achterhalen, wat er met Sophia gebeurd is en waar zij is. Het is een strijd, waarin wij belangrijke mensen aan onze zijde weten maar waarin ook diegenen van wie je hulp verwacht, dit niet geven.
Het Oegandees Openbaar Ministerie (OM) heeft vorig jaar een nieuw onderzoek gelast naar Sophia’s raadselachtige verdwijning. Men sluit niets uit, uitdrukkelijk ook geen misdrijf, van welke aard dan ook.
In januari van dit jaar heb ik met president Museveni gesproken. Ik werd vergezeld door Joris van Bommel, de Attaché d’Affaires van de Nederlandse ambassade in Oeganda. De ambassade helpt en steunt waar zij kan, waar wij zeer dankbaar voor zijn. De ambassadeur was het land uit, anders was hij zelf meegegaan.
De president heeft vorig jaar mijn artikel in de Engelstalige kranten in Oeganda gelezen en nam toen contact met de ambassadeur op. Er is vervolgens hard gewerkt om een ontmoeting te organiseren. We hebben een uur gesproken, hij toonde zich zeer betrokken en kritisch over wat er gedaan was. Zijn persoonlijke bemoeienis heeft extra gewicht aan het onderzoek gegeven.
Men is zeer gemotiveerd om de onderste steen boven te krijgen maar kan hulp uit Nederland goed gebruiken. Het Oegandees OM heeft vorige zomer al een verzoek tot samenwerking aan de Nederlandse politie gedaan. Hier is nooit een respons op gekomen.
Inmiddels is er een formeel rechtshulpverzoek gedaan maar dit heeft ook weer vele voeten in de aarde. Nederland toont zich in Oeganda als een bot en onverschillig land, niet geïnteresseerd in waarheidsvinding over het lot van een van haar staatsburgers.
Met Rebecca Kadaga, voorzitter van het Oegandees parlement
‘You must not relent’ (‘Je moet niet opgeven’) waren haar krachtige woorden bij onze laatste ontmoeting in maart. Ik heb haar verzekerd dat niet te zullen doen.
Waar de Oegandese autoriteiten al geruime tijd uit de tunnelvisie ‘fataal ongeluk, einde’ zijn gekropen, zijn de Nederlandse tegenhangers nog altijd niet zover.
Hun houding blijft passief, onwillig zelfs.
Wij hoorden, keer op keer: ‘Er kan niet onderbouwd worden dat er sprake zou kunnen zijn van een misdrijf’. Dat betekent kennelijk dat er geen onderzoek wordt gedaan. De logica hier ontgaat ons, en velen met ons, volledig. Een herhaald pleidooi om voor de hand liggend onderzoek in Nederland te doen stuitte op: ‘Maar we weten niet wat daar uitkomt’.
Een vermissingsspecialist van de Amsterdamse politie beweerde stellig dat ‘de Oegandese politie heeft gedaan wat zij bij machte waren te doen’.
Echter: in Oeganda wordt, tot op de hoogste niveau’s, al lang gezien, én ruiterlijk toegegeven, dat dit níet het geval is. Een minister daar vatte het bondig samen: ‘Deze zaak is niet serieus genomen en is veel te lang op een lokaal niveau gehouden’.
Dergelijke informatie is in Nederland aan dovemansoren gericht. Men heeft besloten ‘fataal ongeluk’ en alles wat die theorie niet steunt, wordt genegeerd, terzijde geschoven. Het schijnt vaker te gebeuren bij complexe zaken waar men eigenlijk geen raad mee weet. Men kiest dan voor de weg van de minste weerstand.
Tot twee maal toe hebben Cold Case politiemensen van de Landelijke Eenheid de bereidheid getoond het dossier over Sophia’s vermissing zorgvuldig door te nemen. In het eerste geval was er direct sprake van ontmoediging door zijn leidinggevende. Ook de Amsterdamse politie zag er het nut niet van in want de zaak was immers gesloten. Zonder formele toestemming, dus zonder medewerking van het politieapparaat, zou er niets worden gedaan met eventuele aanbevelingen of bevindingen.
In maart van vorig jaar kwamen er twee gemotiveerde politiemensen bij ons thuis. Zij maakten deel uit van een Cold Caseteam dat zich bezighoudt met internationale misdrijven en Cold Cases. Deze mensen waren het met ons eens dat er veel mogelijk onderzoek was blijven liggen. Ze wilden dat alsnog gaan doen waarmee ze ons nieuwe hoop gaven. Daar kwam na een paar maanden alweer een eind aan.
Zijn ze teruggefloten? Op de vingers getikt? Waarom? Tekst en uitleg daarover komt nooit. Alleen een krampachtig ‘Daar kunnen we niets over zeggen’.
Het gaat om ons kind, begrijpt men dat niet? Hebben wij geen recht op informatie? Een verzoek tot inzage in het niet-actieve dossier stuitte op onwil.
Een vermist kind wens je je ergste vijand niet toe maar bij sommige mensen denk ik echt: ga maar eens een maand in onze schoenen staan, ga maar eens een wéék in onze schoenen staan.
Wij laten zelf kostbaar DNA-onderzoek op de gevonden stukken doen en moeten daar ook zelf fondsen voor vinden. Er zijn aanzienlijke hoeveelheden mannelijk DNA op alle onderzochte stukken gevonden. Inmiddels is DNA verkregen van zeven lokale politiemensen, allen betrokken bij het oorspronkelijk ‘onderzoek’. Geen van hen was een match.
De Nederlandse politie toonde interesse in dat DNA-rapport. Natuurlijk hebben we het opgestuurd, in de hoop hen in actie te krijgen. Er kwam geen enkele reactie.
Dat wij gedwongen zijn dergelijk duur onderzoek zelf te moeten doen, is aan niemand uit te leggen, noch in Oeganda, noch in Nederland. Men ziet dit typisch als een taak van de Nederlandse overheid. Die daar kennelijk anders over denkt.
Als Sophia was thuisgekomen, op 10 november 2015, zou zij nu de opleiding Tropengeneeskunde volgen. Dat was haar plan en als Sophia een plan heeft, dan voert ze dat uit.
Misschien was ze ingezet in de zorg voor coronapatiënten en hadden wij ons zorgen gemaakt over haar. Maar nooit zouden die zorgen zo groot en zo voortdurend aanwezig zijn als die wij nu om haar hebben.
Sophia bij Lubaga ziekenhuis, 22 oktober 2015
Wij blijven Sophia zoeken, hoe moeilijk het ook is. Zeker in Nederland voelt het als waden door een moeras in lieslaarzen. Laarzen die steeds voller en zwaarder worden. Maar we hebben geen keus. Te veel is nog altijd niet gedaan en zodra het weer mogelijk is zal ik mijn vijftiende reis naar Oeganda maken.
Het land zit al sinds eind maart in een aanmerkelijk strengere lockdown dan Nederland. Dat heeft ook consequenties voor het lopend onderzoek. Net nu er echt vaart in kwam. Het zijn die gevolgen van de huidige coronacrisis die ons de meeste zorgen baren. Voor ons is elke dag er nog steeds één, het gemis blijft onverminderd groot en het gevoel van urgentie sterk.
Wij kunnen en zullen onze Sophia niet opgeven.
Onze grote dank blijft uitgaan naar al die mensen, bekend en onbekend, die ons blijven steunen, in ieder opzicht, zowel financieel als emotioneel. Het is onze hoop dat zij, net als wij, niet opgeven.
Marije Slijkerman
Gerard, Max en Jan Koetsier